Waarom is het geldend recht legitiem?
Dit is een belangrijke vraag in een democratie. De morele overwegingen die aan de basis van onze wetten staan zijn niet absoluut. Heel lang heeft het heersende geloof in een bepaald gebied gezorgd voor een sacraal recht. De heilige boeken – de Bijbel, de Qor’aan, de Torah etc. – lopen haast over van morele richtlijnen en implicaties. Tegenwoordig kijken we vaak met verbazing naar onze voorouders, die bijvoorbeeld het algemeen kiesrecht in Nederland pas in 1917 doorvoerden. Blijkbaar zijn morele normen aan verandering onderhevig.
Op wat voor manier sacraal recht legitimiteit impliceert en waarom hier voor onze huidige maatschappij een probleem uit voortvloeit, maak ik aan de hand van de theorie van de Duitse filosoof Jürgen Habermas (1929) duidelijk. Vervolgens laat ik zien dat de morele eenduidigheid van dat sacrale recht heel concreet wordt geproblematiseerd in de nieuwste roman van de Liberiaans-Nederlandse schrijver Vamba Sherif (1973).
Habermas over beschikken en niet beschikken
Met het sacrale recht geeft de bestuurder de morele last eigenlijk uit handen; de legitimiteit van bepaalde morele normen is de verantwoordelijkheid van de religieuze instanties, zoals de kerk. Een dictator heeft niet álle macht, omdat hij zelf niet de morele wetten bepaalt die hij in zijn rijk uitvoert. Hij beschikt niet over morele vraagstukken. Zijn beleid is niet willekeurig, maar rust op een heilig fundament. Habermas beschreef en problematiseerde precies dit unverfügbare Charakter van de legitimiteit en de morele gronden van een leider in zijn Tanner Lectures:
Tegelijkertijd maakt de leider, aan het hoofd van een door ambten georganiseerd bestuur, ook van het recht als een medium gebruik, dat zijn bevelen, bijvoorbeeld in de vorm van edicten en verordeningen, collectieve gelding verleent. Op deze manier kan het recht als middel van de bureaucratische machtsuitoefening weliswaar ordeningsfuncties slechts zolang vervullen, zolang het in de vorm van geheiligde rechtstradities tegelijkertijd het niet-instrumentele, dat wil zeggen onbeschikbare karakter behoudt, welke de leider in de rechtspraak moet respecteren.[1]
Sinds Nietzsche God dood heeft verklaard en religie niet meer als morele norm wordt aanvaard, is deze vorm van legitimiteit definitief achterhaald. Dit stelt de maatschappij voor het belangrijke probleem van de beschikbaarheid van de morele normen. Habermas observeert dit probleem scherp:
Voor het onttoverde sacrale recht – en voor een leeg en substantieloos geworden gewoonheidsrecht – moet een equivalent gevonden worden […][2]
Dit probleem is van nu, maar de onduidelijkheid van de moraal van het geloof zorgde vroeger voor haar eigen problemen.
Vamba Sherif over Samori Touré
In De zwarte Napoleon beschrijft Sherif de opkomst en ondergang van Samori Touré, een heerser in West-Afrika uit de 19e eeuw die door de Fransen met hun voormalige dictator werd vergeleken. Samori werd door het Westen altijd gezien als een antiheld en vanuit Afrikaans perspectief is zijn geschiedenis nog niet echt opgetekend. Vernieuwend aan het boek is dan ook de perspectiefverandering – ineens vormen de Westerse mensen en het Avondland ‘de ander’ in plaats van omgekeerd.
Eerst wordt het ontstaan van Samori’s imperium beschreven. Dan wordt hij met een ceremonie door de heersers van de door hem veroverde landen erkend als keizer. Bij deze gelegenheid voert Samori nieuwe wetten in. Zijn griot spreekt de menigte toe:
Onze faama heeft besloten dat in het nieuwe rijk van nu af aan slavernij is verboden. Alle slaven moeten worden bevrijd. Als iemand opgepakt wordt die slaven aan de blanken verkoopt, wordt zijn hoofd afgehakt. Bovendien zullen de aanwezige heersers terugkeren naar hun land in het gezelschap van een geleerde en een sofageneraal, die ervoor moeten zorgen dat de islamitische wetten van het rijk ten uitvoer worden gebracht. De geleerden zullen onder leiding van Haidarah van Musadu – mocht hij gevonden worden – en met hulp van zijn broer Karamo-Sidikie de wetten maken en interpreteren. Van nu af aan zullen er in het nieuwe rijk uniforme wetten gelden. De heersers en de generaals zullen ervoor zorgen dat de wetten die door de geleerden worden geschreven, worden uitgevoerd. De enige doelstelling van die wetten is orde.[3]
In principe is wat Samori hier doet zeer prijzenswaardig. Ook al heeft hij de macht, hij laat de wetten door anderen maken, dus in zoverre beschikt hij er niet over. Dat maakt de verantwoordelijkheid van het uitvoeren van die wetten door zijn bewind minder groot. Want de legitimiteit van die wetten is door sacraal recht gezekerd en vastgelegd door geleerden, dus voor Samori niet beschikbaar. Hij doet hier iets goeds in zoverre, dat hij niet alle macht naar zich toetrekt – de legitimiteit van de moraal laat hij aan anderen over.
Toch gaat het mis in zijn rijk. De geleerde Haidarah van Musadu wordt niet gevonden en als de protagonist van de roman, Zaiwulo, terugkomt van een reis naar Frankrijk hoort hij dat er vreselijke dingen gebeuren in Wasulu, het rijk van Samori.
Een man vertelde dat een plaatselijke geleerde en een sofacommandant meer dan tien mannen gevangenhielden en hun handen af wilden hakken omdat ze gierst zouden hebben gestolen. Het geval stond niet op zich. De afgelopen tijd waren al honderden handen afgehakt. Mannen werden gestraft voor het aanspreken van vrouwen, en zowel mannen als vrouwen werden gestenigd op beschuldiging van overspel.[4]
Later in gesprek met Zaiwulo geeft Samori toe dat hij het te ver heeft laten komen met de strenge wetten van zijn geleerden.
Zo diep heb ik me laten meesleuren. Ik erken mijn blindheid, ik heb niet genoeg gedaan om ze een halt toe te roepen. […] Nooit meer zal ik dat toestaan, nooit meer.”[5]
Met dit inzicht en de gevolgen daarvan doorbreekt Samori het niet beschikken over de legitimiteit van de morele normen van zijn rijk en haalt hij die laatste macht ook naar zich toe, zodat hij een ware alleenheerser wordt.
De onduidelijkheid en het niet letterlijke karakter van de Qor’aan leidden tot een stelsel regels dat Samori zelf helemaal niet voor ogen had. Uit die grote heilige teksten, waaronder de Qor’aan, zijn meerdere morele normenstelsels te destilleren, die zich allemaal beroepen op een heilig en dus legitiem karakter. De legitimiteit van het sacrale recht blijkt een stuk diffuser te zijn dan op het eerste gezicht gedacht – niet iedereen is het over een juiste interpretatie eens. Sommige morele leefregels en normen die zijn beschreven in de Bijbel of de Qor’aan kunnen nog wel zinnig zijn, maar legitiem op basis van een bepaalde heiligheid van het boek waarin ze staan zijn ze in ieder geval niet. Precies dit besefte Samori ook op het moment dat hij besloot de verschrikkelijke praktijken in zijn land aan te pakken.
Conclusie
Vamba Sherif zei over Samori in een interview in 2015 dat hij hem als een held ziet, niet als een schurk.[6] Buiten het feit dat Samori in de roman De zwarte Napoleon natuurlijk literair als held fungeert, is de keuze tussen deze twee uitersten van Sherif zeer begrijpelijk. Samori liet eerst een gedeelte van zijn macht, namelijk het beslissen wat goed en slecht is, over aan anderen én schafte de slavernij af. Zoals Habermas laat zien, geeft Samori hier de moraal uit handen en kon zo legitiem handelen. Vervolgens zag hij ook nog in dat de morele normen in religie zeer diffuus kunnen zijn en greep hij dus meteen in. Napoleon zelf was ook geen lieverdje, dus een boek over Samori vanuit Afrikaans perspectief dat hem genuanceerd als een held afschildert, is een grote aanwinst.
[1] Jürgen Habermas: Recht und Moral (Tanner Lectures 1986). In: Faktizität und Geltung. Frankfurt am Main: Suhrkamp 2014. P. 541-599. Hier: 582. In het origineel: “Zugleich macht aber der Herrscher, an der Spitze einer nach Ämtern organisierten Verwaltung, auch vom Recht als einem Medium Gebrauch, das seinen Befehlen, beispielsweise in der Form von Edikten und Erlassen, kollektive Verbindlichkeit verleiht. Auf dieser Seite kann das Recht als Mittel der bürokratischen Herrschaftsausübung allerdings Ordnungsfunktionen nur solange erfüllen, wie es auf der anderen Seite in Gestalt geheiligter Rechtstraditionen zugleich den nicht-instrumentellen, d.h. unverfügbaren Charakter behält, den der Herrscher in der Rechtsprechung respektieren muß.”
[2] Ibd. P. 588. In origineel: “Für das entzauberte sakrale Recht – und für ein entleertes, substanzlos gewordenes Gewohnheitsrecht – muß ein Äquivalent gefunden werden, welches dem positiven Recht ein Moment Unverfügbarkeit erhalten kann.”
[3] Vamba Sherif: De zwarte Napoleon. Breda: De Geus 2015. P. 228-9.
[4] Ibd. P. 280.
[5] Ibd. P. 294.